Advocaat-Generaal EU Hof van Justitie kritisch over Nederlands inburgeringsbeleid
De Advocaat-Generaal van het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft dat op 6 juni 2024 geschreven in zijn Conclusie, in antwoord op prejudiciële vragen die op 15 maart 2023 door de Nederlandse Raad van State waren gesteld.
De Advocaat-Generaal vindt dat vluchtelingen in staat gesteld moeten worden om kennis van de Nederlandse taal en samenleving te verwerven. De inhoud en moeilijkheidsgraad van de lessen moeten wel worden afgestemd op de specifieke behoeften van de vluchteling. Om zeker te stellen dat de vluchteling de nodige kennis heeft verworven mag wel een examen verplicht worden gesteld, maar het in rekening brengen van examengeld past niet bij de doelstellingen in artikel 34 van de EU Kwalificatierichtlijn.
Ook het eisen dat een vluchteling een bepaald minimum-cijfer voor het integratie-examen moet halen om daarmee te bewijzen dat hij voldoende geïntegreerd is, vindt de Advocaat-Generaal afbreuk doen aan het nuttig effect van de Kwalificatierichtlijn. Dat geldt eveneens voor de eis dat de vluchteling de lening die hij heeft gekregen om de kosten van inburgeringscursussen te betalen (en die normaal na het tijdig behalen van het examen wordt kwijtgescholden) zou moeten terugbetalen. Een schuld van € 10.000 belemmert immers de verdere integratie in de samenleving.
Volgens de Advocaat-Generaal mag de verplichting om deel te nemen aan inburgeringscursussen de vluchteling niet belemmeren in het uitoefenen van zijn rechten als erkende vluchteling. Concreet betekent dat, dat de 'verwijzende rechter', dus de Nederlandse Raad van State, moet nagaan of bijvoorbeeld de verplichte inburgeringslessen en de voorbereiding daarvan zodanig veel tijd in beslag nemen dat de vluchteling wordt belemmerd om te werken, werk te zoeken of een beroepsopleiding te volgen.
Het EU Hof neemt in de meeste gevallen het oordeel van de Advocaat-Generaal ongewijzigd over. Nadat het Hof de prejudiciële vragen heeft beantwoord zal de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State vervolgens een eindoordeel geven in het hoger beroep tussen een Eritrese vreemdeling en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, dat de aanleiding vormde voor het stellen van de vragen aan het EU Hof.
Meer informatie:
De Conclusie van Advocaat-Generaal L. Medina van het Hof van Justitie van de Europese Unie d.d. 6 juni 2024 in zaaknr C-158/23, T.G. tegen de Nederlandse minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(link naar de tekst op de website van het EU HvJ, curia.europa.eu)
