EU-Hof: beroepsfase asielprocedure heeft schorsende werking - Nieuws

EU-Hof: beroepsfase asielprocedure heeft schorsende werking


04 juli 2018
Het EU Hof van Justitie heeft in een uitspraak van 19 juni 2018 bepaald dat alle gevolgen van een terugkeerbesluit moeten worden opgeschort, hangende het beroep hiertegen. Dat zou kunnen betekenen dat een asielzoeker ook in de beroepsfase van een opvolgende aanvraag het recht op opvang behoudt.


In de asielprocedure wordt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een beslissing genomen op een asielaanvraag. Wanneer deze beslissing negatief uitvalt voor de asielzoeker geeft de IND in principe aan dat de asielzoeker verplicht is om binnen een bepaalde termijn (meestal 28 dagen) Nederland te verlaten. Veelal wordt deze vertrekplicht in dit stadium aan de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling overgelaten. Wanneer de asielzoeker hiertegen in beroep gaat bij de rechtbank worden in veel gevallen de gevolgen van het besluit opgeschort totdat de rechtbank hierover een uitspraak heeft gedaan. Dit principe wordt juridisch aangeduid met de term ‘schorsende werking’. Het instellen van beroep heeft in de meeste gevallen ‘schorsende werking’ ten aanzien van (de rechtsgevolgen van) het besluit. Zolang het beroep loopt mag de asielzoeker de uitspraak van de rechter in principe in Nederland in de opvang afwachten. In een aantal gevallen heeft het instellen van beroep echter géén schorsende werking, bijvoorbeeld wanneer de IND vindt dat er in een opvolgend asielverzoek (een 'HASA') geen relevante nieuwe omstandigheden zijn aangevoerd.

Het EU-Hof van Justitie heeft nu in een uitspraak van 19 juni 2018 in de zaak Gnandi vs. België bepaald dat alle gevolgen van een terugkeerbesluit moeten worden opgeschort hangende het beroep hiertegen. Het Hof maakt daarbij geen onderscheid of uitzonderingen (zoals in het Nederlandse beleid) en dus zal ook het beroep bij een opvolgende asielaanvraag schorsende werking moeten krijgen.

Het Nederlandse beleid kent verder geen schorsende werking toe aan het indienen van hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State. Daarbij was het op grond van jurisprudentie van de Raad van State jarenlang vaak al onmogelijk om alsnog schorsende werking van het hoger beroep te verkrijgen middels het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening.  Formeel mogen asielzoekers de uitspraak in hoger beroep dus niet in Nederland afwachten, maar omdat een groot deel van hen ook niet wordt uitgezet, hangende de behandeling van het hoger beroep, belanden deze asielzoekers in de praktijk zonder voorzieningen op straat of komen zij (indien aanwezig) in een Bed Bad Brood-opvang terecht.

Het EU-recht lijkt echter aan te geven dat asielzoekers aanspraak kunnen maken op voorzieningen zoals opvang zolang de nationale rechtsmiddelen, dus ook hoger beroep, nog niet zijn uitgeput. Dit zou dus betekenen dat ten onrechte opvang wordt onthouden aan asielzoekers waarvoor nog hoger beroep loopt. Recentelijk heeft de Raad van State prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie om (absolute) zekerheid te verkrijgen over de vraag of het hoger beroep ook schorsende werking dient te hebben.

Naar aanleiding van meerdere uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (waarvan de eerste al in 2007), wijst de Raad van State (pas) sinds 20 december 2016 vaker verzoeken om een voorlopige voorziening tijdens het hoger beroep toe waardoor de asielzoeker alsnog het hoger beroep in de opvang mag afwachten. Standaard kent het hoger beroep echter nog altijd geen schorsende werking.

Meer informatie:
De uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 juni 2018 in de zaak Gnandi vs België, met zaaknummer C-181/16 (link naar de website van het Hof)

Terug