Raad van State: 'buiten-schuld' ook zonder identiteitsbewijs - Nieuws

Raad van State: 'buiten-schuld' ook zonder identiteitsbewijs


23 juli 2013
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 3 juli 2013 een vermeldenswaardige uitspraak gedaan in de zaak van een Iraanse asielzoeker die ondanks veel inspanningen geen identiteitspapieren kon overleggen. De Raad van State vond dat hij voldoende had ondernomen om in aanmerking te komen voor een ‘buiten-schuld’ status.


In het zogenaamde  ‘buiten-schuld beleid’ is een voorziening gemaakt voor vreemdelingen die buiten hun schuld niet terug kunnen keren naar hun land van herkomst. Door dit beleid kunnen vreemdelingen die aangetoond hebben alle mogelijke inspanningen te hebben verricht om de nodige papieren voor hun terugkeer te bemachtigen onder omstandigheden in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning. In de praktijk wordt de bewijslast echter vrijwel volledig bij de vreemdelingen gelegd. Zij moeten niet alleen documenten overleggen waaruit blijkt dat zij hun ambassade hebben bezocht en de hulp van instanties zoals de Dienst Terugkeer & Vertrek en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) hebben ingeschakeld, ook mag er geen twijfel over hun identiteit bestaan en moet men de identiteit aantonen met identiteitsbewijzen. Alleen een verklaring van een ambassade dat een vreemdeling niet in het bezit zal worden gesteld van een reisdocument is niet voldoende om voor een buiten-schuld vergunning in aanmerking te komen.

Op 3 juli 2013 heeft de Raad van State echter in een uitspraak betreffende een vreemdeling uit Iran aangegeven dat de IND onvoldoende heeft gemotiveerd wat de betrokken vreemdeling nog meer had kunnen doen om zijn vertrek uit Nederland mogelijk te maken, ondanks het feit dat betrokkene geen identiteitsbewijzen kon overleggen. Hoewel na verschillende presentaties bij de Iraanse ambassade geen erkenning is gegeven dat hij Iraans staatsburger is en betrokkene geen identiteitsbewijzen kon overleggen, vond de Raad van State dus dat betrokkene voldoende pogingen had ondernomen om identiteitsbewijzen te verkrijgen. Belangrijk hierbij was dat de IND in een brief bevestigt dat “verklaringen van de vreemdeling over zijn gestelde Iraanse nationaliteit niet onaannemelijk [worden] geacht” en dat de IND heeft aangegeven dat uitzetting naar andere landen dan Iran niet aan de orde is. Verder erkent de Raad van State dus dat uit het dossier van de betrokken vreemdeling blijkt dat hij “een groot aantal inspanningen heeft verricht om zijn identiteit en nationaliteit te doen vaststellen”.

Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken: gevaar voor willekeur
Waar de grens ligt en wanneer een vreemdeling voldoende inspanningen heeft verricht is hiermee echter nog niet duidelijk. In een recent rapport van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) heeft deze commissie ook deze kanttekening bij dit buiten-schuld beleid geplaatst. In dit advies overweegt de commissie dat de voorwaarde in het beleid dat er sprake moet zijn van een ‘samenhangend geheel van feiten en omstandigheden’ te ruim is geformuleerd, en stelt voor deze duidelijker af te bakenen. Daardoor zal een stuk duidelijker worden welke inspanningen precies van vreemdelingen worden verwacht om mogelijkerwijs in aanmerking te komen voor het buiten-schuld beleid. 


Meer informatie:
De uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 201200070/1/V4 dd 3/7/2013)
Het persbericht van de ACVZ d.d. 1/7/2013: 'Buitenschuldbeleid is onduidelijk, gevaar voor willekeur'
Het volledige advies 'Waar een wil is maar geen weg' (nr 38, 125 pags, 3 MB) is te downloaden van de site van ACVZ.

Terug